download

Wet Bestrijding Huiselijk Geweld

2009 STAATSBLAD No. 84
VAN DE REPUBLIEK SURINAME

WET van 20 juni 2009, houdende regels met betrekking tot de bescherming tegen huiselijk geweld. (Wet Bestrijding Huiselijk Geweld).

DE PRESIDENT VAN DE REPUBLIEK SURINAME,

In overweging genomen hebbende, dat – als gevolg van de ratificatie door de Republiek Suriname van het Verdrag betreffende de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW) en van het Verdrag betreffende de Preventie, Bestraffing en Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (Belem do Para), het lidmaatschap van Suriname bij de CARICOM – Suriname zich gecommitteerd heeft regels vast te stellen ter bescherming tegen huiselijk geweld;
Heeft, de Staatsraad gehoord, na goedkeuring door De Nationale Assemblée, bekrachtigd de onderstaande wet:

 

HOOFDSTUK   I

DEFINITIES

 

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Justitie en Politie;
b. behoeftige: de meerderjarige die door fysieke of geestelijke ongeschiktheid of wegens leeftijd of ziekte afhankelijk is van de verzoeker of van de gedaagde voor zijn levensonderhoud;
c. beschermingsbevel: een bevel uitgevaardigd overeenkomstig artikel 4;
d. bevoegde instanties: instanties die zich richten op de
bestrijding van huiselijk geweld en die als zodanig door de Minister zijn benoemd;
e. bloed- of aanverwant: meerderjarige bloed-of aanverwant;
f. erkend maatschappelijk werker: een persoon met ervaring in
maatschappelijk werk, of met deskundigheid die als zodanig door de Minister is benoemd;
g. financieel geweld: elke gedraging die de strekking heeft te heersen over een persoon of deze uit te buiten, te beperken of de toegang te ontnemen tot financiële bronnen teneinde diens financiële afhankelijkheid te bewerkstelligen of te verzekeren, waaronder wordt verstaan:

1. het slachtoffer ervan weerhouden om naar eigen goedvinden gebruik te maken van zijn eigendom;
2. het beschadigen van de eigendommen van het slachtoffer;
3. het onthouden van beschikbare financiële middelen voor de huishouding of voor persoonlijk onderhoud;
4. het onthouden van door de rechter vastgestelde alimentatie;
5. het verbieden om betaalde arbeid te verrichten;

h. gedaagde: degene tegen wie een beschermingsbevel is aangevraagd;
i. geweld: huiselijk geweld;
j. huiselijk geweld: Elke vorm van lichamelijk, seksueel, psychisch of financieel geweld dat wordt gepleegd door een persoon tegen een partner, kind, ouder, lid van het gezin of behoeftige, ongeacht waar het geweld plaatsvindt;

k. kind: de minderjarige die gewoonlijk, regelmatig of periodiek verblijf heeft bij de verzoeker of de gedaagde ongeacht of het een kind is van de verzoeker en de gedaagde samen of van één van hen, waaronder tevens wordt begrepen:

1. een erkend kind;
2. een geadopteerd kind;
3. een kind waarover men het voogdijschap heeft verkregen;
4. een stiefkind; dit is een voorkind, door één der echtgenoten meegebracht in het huwelijk;
5. een pleegkind; dit is een kind dat de verzoeker of de gedaagde als een eigen kind verzorgt en of opvoedt zonder dat er sprake behoeft te zijn van een relatie van bloed- of aanverwantschap of adoptie;

l. lichamelijk geweld: elk opzettelijk handelen of nalaten dat resulteert in lichamelijk leed of letsel, waaronder tevens vallen de handelingen zoals strafbaar gesteld in het Tweede Boek, titel 19, 20 en 21 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een poging daartoe;
m. lid van het gezin: een persoon die gewoonlijk verblijf heeft in hetzelfde huis als de verzoeker of de gedaagde en die al dan niet aan de verzoeker of gedaagde gerelateerd is door bloedverwantschap, aanverwant­ schap of adoptie;
n. ouder: persoon die ouder of grootouder is van een kind, een behoeftige, een echtgenoot, een partner, een gedaagde of van de verzoeker door bloedverwantschap, aanverwantschap, adoptie of voogdijschap;

o. partner: een echtgenoot of echtgenote, een gewezen echtgenoot of gewezen echtgenote of een concubaan of concubine of een gewezen concubaan of gewezen concubine of een persoon die een relatie heeft of heeft gehad zonder gehuwd te zijn of gehuwd te zijn geweest met verzoeker of gedaagde en die al dan niet samenleeft of heeft samengeleefd met verzoeker of gedaagde;

p. psychisch geweld :
een gedragspatroon van welke aard dan ook met het doel het emotionele of mentale welzijn van een persoon te schaden, hieronder valt onder andere:

1. aanhoudende intimidatie door het gebruik van gewelddadige of bedreigende of vernederende taal;
2. het aanhoudend achtervolgen van het slachtoffer van plaats naar plaats;
3. het slachtoffer ervan weerhouden om naar eigen goedvinden gebruik te maken van zijn eigendom;
4. het beschadigen van het eigendom van het slachtoffer;
5. het slachtoffer beloeren of hem de weg versperren ongeacht waar hij zich bevindt;
6. het slachtoffer isoleren of dwangmatig beperken in zijn bewegingsvrijheid;
7. het aanhoudend opbellen van het slachtoffer;
8. het maken van ongewenst en herhaaldelijk of intimiderend contact met onder andere een lid van het gezin, een familielid of een persoon uit de werkkring van het slachtoffer;

q. seksueel geweld: elk seksueel geladen gedrag of meerdere gedragingen met een seksuele strekking tegen de wil van het slachtoffer, alsmede de handelingen strafbaar gesteld in de artikelen 290 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht en een poging daartoe;
r. tussentijdsbevel: een bevel uitgevaardigd overeenkomstig artikel 6;
s. verzoeker: de persoon die een beschermings­ bevel aanvraagt of de persoon ten behoeve van wie een beschermings­ bevel wordt aangevraagd;
t. voogd: een persoon die het voogdijschap over een kind heeft verkregen op de wijze zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek.

 

 

HOOFDSTUK II      

BESCHERMINGSBEVELEN

 

Artikel 2

1. De verzoeker als bedoeld in lid 2 van dit artikel kan aan de rechter verzoeken een beschermingsbevel uit te vaardigen op grond van het feit dat de gedaagde huiselijk geweld heeft gepleegd of wanneer er redelijke vermoedens bestaan dat de gedaagde zich schuldig zal maken aan huiselijk geweld.

2. Een verzoek om een beschermingsbevel kan worden gedaan door:

a. de partner van de gedaagde;
b. een lid van het gezin van de partner of gedaagde, hetzij ten behoeve van zichzelf, hetzij ten behoeve van elk ander lid van het gezin;
c. een kind, door tussenkomst van de personen genoemd in lid 3 van dit artikel;
d. een behoeftige, al dan niet door tussenkomst van de personen genoemd in lid 3 van dit artikel;
e. een ouder of een bloed- of aanverwant van de partner of de gedaagde, niet-zijnde een lid van het gezin;
f. een persoon die met de gedaagde een kind als bedoeld in artikel 1 onder k heeft.

3. Het kind als bedoeld in lid 2 onder c van dit artikel of een behoeftige als bedoeld in lid 2 onder d van dit artikel kan een verzoek indienen voor een beschermingsbevel door tussenkomst van:

a. een persoon bij wie het kind of de behoeftige gewoonlijk of regelmatig verblijft of elk meerderjarig lid van het gezin;
b. een ouder van het kind of van de behoeftige;
c. een voogd van het kind;
d. elke andere bloed- of aanverwant van het kind of de behoeftige;
e. het Bureau voor Familierechtelijke Zaken;
f. het Openbaar Ministerie;
g. de school, die het kind bezoekt; of
h. elke andere persoon of instantie aan wiens zorg, opleiding of waakzaamheid het kind of de behoeftige is toevertrouwd.

4. Een opsporingsambtenaar, een reclasseringsambtenaar, een arts, een psycholoog, een erkend maatschappelijk werker of een bevoegde instantie kan ambtshalve een verzoek indienen voor een beschermingsbevel ten behoeve van:

a. elke persoon als bedoeld in lid 2 van dit artikel of
b. een persoon die in een opvangtehuis of instituut verblijft.

5. Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 lid 4 kunnen bij staatsbesluit nadere regels worden vastgesteld.

 

Artikel 3

1. Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek gedaan door een persoon als bedoeld in artikel 2 heeft vastgesteld dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er sprake is van huiselijk geweld of dat de gedaagde zich schuldig zal maken aan huiselijk geweld, kan hij een beschermingsbevel uitvaardigen, inhoudende een of meerdere van de in artikel 4 opgesomde verbods- of gebodsbepalingen.

2. De rechter geeft een beschermingsbevel, indien hij er van overtuigd is dat de gedaagde:

a. zich schuldig maakt aan huiselijk geweld of zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld of;
b. zich schuldig maakt aan zodanig gedrag dat naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot huiselijk geweld;
en in ieder geval de omstandigheden van het geval het bevel noodzakelijk maken voor de bescherming van de verzoeker.

 

 

Artikel 4

1. Een beschermingsbevel kan:

a. de gedaagde verbieden om:

1. zich tegenover de verzoeker schuldig te maken aan de door de rechter in het bevel aangegeven handelingen die gekwalificeerd kunnen worden als huiselijk geweld;
2. de verzoeker te bedreigen met handelingen die gekwalificeerd kunnen worden als huiselijk geweld;
3. zich te bevinden in de echtelijke woning totdat op grond van enige andere wettelijke regeling hierover is beslist;
4. zich te bevinden in door de verzoeker regelmatig bezochte ruimten, zoals aangegeven in het bevel, onder andere de woon- of verblijfplaats, het bedrijf, de school of de werkruimte;
5. zich te bevinden op een in het bevel omschreven locatie;
6. zowel direct als indirect in contact te treden met de verzoeker;
7. in bezit te nemen, te vernielen, te veranderen of op een andere wijze om te gaan met de goederen waar verzoeker belang bij heeft of die de verzoeker redelijkerwijs geacht wordt te gebruiken;
8. verzoeker binnen de in het bevel aangegeven afstand te benaderen; of
9. anderen aan te zetten of aan te moedigen zich schuldig te maken aan één of meerdere handelingen genoemd onder 1 tot en met 8 van dit onderdeel.

b. bepalen dat het bevel wordt uitgevoerd in het belang van het kind of de behoeftige van verzoeker of gedaagde; en

c. bepalen dat de gedaagde:

1. de in het bevel aangegeven goederen die hij in zijn bezit of macht heeft aan de verzoeker teruggeeft,
2. schadevergoeding betaalt voor de materiële schade die verzoeker heeft geleden als direct gevolg van gedrag dat als huiselijk geweld te kwalificeren is, nader op te maken bij staat;
3. een voorlopige financiële vergoeding aan de verzoeker geeft, ten behoeve van de verzoeker en elk kind, indien er geen beschikking is die voorziet in het betalen van alimentatie, totdat deze verplichting is vastgesteld op grond van enige andere wettelijke regeling;
4. de echtelijke woning ontruimt, totdat er op grond van enige andere wettelijke regeling hierover is beslist;
5. iedere woon- of verblijfplaats die eigendom is van verzoeker en gedaagde tezamen dan wel eigendom is van verzoeker of gedaagde alleen of iedere woon- of verblijfplaats die gehuurd is door verzoeker en gedaagde tezamen dan wel gehuurd is door verzoeker of gedaagde alleen, voor een bepaalde termijn ontruimt;
6. iedere vuurwapenvergunning of ieder vuur- of ander wapen dat gedaagde in zijn bezit of in zijn macht heeft en hetwelk al dan niet wordt gebruikt, aan de politie afstaat;
7. zijn betalingsverplichtingen met betrekking tot huur of hypotheek van een onroerend goed dat door de verzoeker wordt gebruikt, voldoet of continueert;
8. een behoorlijke verzorging van het kind of de behoeftige garandeert, al dan niet onder toezicht van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken of een erkend maatschappelijk werker;
9. of de verzoeker of beiden professionele behandeling of therapie ondergaat of ondergaan van een door de Minister aangewezen deskundige, bevoegde instantie of erkend maatschappelijk werker.

2. Een beschermingsbevel kan verder alle andere gebods- of verbodsbepalingen inhouden, als waarmee verzoeker of gedaagde heeft ingestemd.

3. De uitvaardiging van het beschermingsbevel geschiedt bij executoriale titel.

4. Indien de rechter een bevel uitvaardigt dat onder andere tot schadevergoeding strekt als lid 1 onder c sub 2 van dit artikel voorschrijft, zal deze vergoeding inhouden, maar niet beperkt zijn tot:

a. inkomstenderving;
b. kosten voor medische en tandheelkundige behandeling;
c. verhuizings- en huisvestingskosten;
d. gerechtelijke kosten en buitengerechtelijke kosten.

5. Indien de rechter een bevel uitvaardigt dat inhoudt dat de gedaagde de echtelijke woning of iedere andere woon- of verblijfplaats ontruimt en de gedaagde weigert hieraan te voldoen, kan hij direct of binnen een door de rechter aangegeven termijn met behulp van de sterke arm worden verwijderd.

6. Indien de rechter de gedaagde beveelt om de goederen die in zijn bezit of onder zijn macht zijn aan de verzoeker terug te geven en hij weigert hieraan te voldoen, zullen deze goederen direct of binnen een door de rechter aangegeven termijn met behulp van de sterke arm worden weggehaald en aan de verzoeker worden gegeven.

7. Indien de rechter een bevel uitvaardigt ingevolge lid 1 onder c sub 2, 3 en 7 van dit artikel en de gedaagde weigert hieraan te voldoen, zal beslag op het loon van de gedaagde worden gelegd ter voldoening van de daarin opgenomen geboden.

8. Indien de rechter een bevel geeft voor onder andere behoorlijke verzorging van het kind of de behoeftige onder toezicht van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken of een erkend maatschappelijk werker, als omschreven in lid 1 onder c sub 8 van dit artikel, zal dit bevel aangeven:

a. dat de rechter door het Bureau voor Familierechtelijke Zaken of door de erkend maatschappelijk werker schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van de verzorging van het kind of de behoeftige; en
b. de datum waarop door het Bureau voor Familierechtelijke Zaken of door de erkend maatschappelijk werker het rapport als bedoeld onder a van dit lid, aan de rechter dient te doen toekomen.

9. Indien de rechter een bevel geeft dat onder andere begeleiding voorschrijft als omschreven in lid 1 onder c sub 9 van dit artikel, zal dit bevel aangeven:

a. dat de rechter door de begeleider of therapeut schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van sessies, waarop de betreffende persoon zonder geldige reden niet is verschenen; en
b. de datum waarop door de begeleider of therapeut een rapport betreffende de begeleiding of therapie, inclusief een prognose met het oog op herstel, aan de rechter dient te doen toekomen.

10. De rechter is bevoegd om bij het uitvaardigen van een beschermingsbével te bepalen bij wie de kinderen zullen verblijven totdat hierin is voorzien op de wijze als bepaald in het Burgerlijk Wetboek.

11. De rechter kan bepalen dat het beschermingsbevel uitvoerbaar bij voorraad is.

12. Een beschermingsbevel kan worden uitgevaardigd voor een termijn van ten hoogste driejaar.

13. Indien het bevel meerdere gebods- of verbodsbepalingen bevat, is de rechter bevoegd afzonderlijke termijnen vast te stellen, als zijnde de termijnen waarbinnen ieder gebod of verbod van kracht zal zijn, echter de termijn van drie jaar voor elk gebod of verbod niet overschrijdend.

 

Artikel 5

De rechter zal bij het beslissen over het al dan niet opleggen van een of meerdere verbods- en gebodsbepaling als omschreven in artikel 4, rekening dienen te houden met het volgende:

a. de aard en geschiedenis van het gepleegde geweld en de wijze waarop het geweld gepleegd is;
b. of er eerder een beschermingsbevel of een tussentijdsbevel als bedoeld in artikel 6 is uitgevaardigd;
c. de behoefte aan bescherming van de verzoeker en iedere andere persoon in wiens belang het beschermingsbevel zal worden uitgevaardigd tegen huiselijk geweld;
d. het welzijn van ieder kind;
e. de behoefte aan accommodatie van de verzoeker en van elke andere persoon voor wie het bevel gevolgen heeft;
f. het ongerief dat veroorzaakt kan worden als gevolg van het uitvaardigen van het bevel;
g. het inkomen, de bezittingen en financiële verplichtingen van de gedaagde, de verzoeker en elke andere persoon voor wie het bevel gevolgen heeft;
h. de behoefte aan veiligheid en bescherming van en hulp aan het (de) slachtoffer(s) prevaleert boven de instandhouding van relaties;
i. elke andere omstandigheid van het geval die de rechter relevant acht.

 

 

Artikel 6

1. Op een daartoe gedaan verzoek voor een beschermingsbevel kan de rechter, indien hij het nodig acht, een tussentijdsbevel uitvaardigen in afwachting van de hoorzitting en de beslissing, teneinde de veiligheid en bescherming van de verzoeker te verzekeren.

2. Een tussentijdsbevel kan te allen tijde hetzij voor of gedurende de behandeling van het verzoek van het beschermingsbevel door de rechter worden uitgevaardigd ongeacht of:

a. de gedaagde bij het proces aanwezig is;
b. aan de gedaagde kennisgeving van de behandeling van het verzoek is betekend.

3. Een tussentijdsbevel kan worden uitgevaardigd voor het tijdsbestek dat de rechter nodig acht maar mag een termijn van een en twintig dagen niet overschrijden.

4. Een tussentijdsbevel kan één of meerdere verbods- of gebodsbepalingen bevatten die in artikel 4 zijn genoemd.

5. Artikel 4 leden 3, 6, 7, 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing op het tussentijdsbevel.

6. Nadat een tussentijdsbevel uitgevaardigd is geworden, dient de rechter de gedaagde zo spoedig mogelijk op te roepen om voor hem te verschijnen voor een nadere hoorzitting met betrekking tot de zaak.

7. Bij dit nader verhoor kan de rechter, ongeacht of de gedaagde ter terechtzitting verschijnt:

a. de termijn van het tussentijdsbevel verlengen met een periode van een en twintig dagen of tot de datum waarop de rechter het beschermingsbevel uitvaardigt;
b. het tussentijdsbevel herroepen en het verzoek in behandeling nemen of de behandeling voortzetten; of
c. het verzoek behandelen en een beschermingsbevel uitvaardigen op grond van artikel 3 ter vervanging van het tussentijdsbevel.

8. Indien de rechter de termijn van het tussentijdsbevel verlengt, als bedoeld in lid 7 onder a van dit artikel, zal hij terstond de datum en het tijdstip bepalen waarop het verzoek behandeld of verder behandeld wordt.

 

Artikel 7

1. In elke fase van het proces ingevolge deze wet kan de rechter te allen tijde bij de bewijsgaring een door de gedaagde onder ede gedane belofte accepteren inhoudende dat de gedaagde zich niet meer schuldig zal maken aan een dergelijk gedrag als omschreven in het verzoek of enig ander gedrag dat huiselijk geweld inhoudt.

2. Indien een belofte is gedaan als bedoeld in lid 1 van dit artikel dient de rechter naar zijn goedvinden een beschermingsbevel of een tussentijdsbevel uit te vaardigen inhoudende de door de gedaagde afgelegde belofte.

3. Een belofte kan inhouden elk van de in artikel 4 aangegeven verbods- of gebodsbepalingen.

4. Een belofte blijft van kracht voor de termijn als daarin opgenomen, maar zal de termijn van drie jaren niet overschrijden.

5. De gedaagde wordt slechts éénmaal in de gelegenheid gesteld om een belofte af te leggen.

6. Artikel 4 leden 4 tot en met 9, artikel 14 en artikel 15 lid 1 zijn van overeenkomstige toepassing op een belofte.

7. Indien een belofte is gedaan, welke overeenkomstig lid 2 van dit artikel in een bevel is vervat, kan elk van de procespartijen de rechter door middel van het formulier als bedoeld in artikel 16 lid 1 verzoeken om een bevel tot wijziging of intrekking van de belofte. Artikel 16 leden 2 tot en met 4 alsmede artikel 17 zijn van overeenkomstige toepassing.

 

 

Artikel 8

1. Indien een verzoek tot een beschermingsbevel is gedaan en nadat de rechter al het bewijs heeft aangehoord en overtuigd is dat:

a. het incident een op zichzelf staand geval was; en
b. er omstandigheden zijn die het wenselijk maken om de familie-eenheid te bewaren; en
c. het gedrag niet ernstig genoeg is om het uitvaardigen van
het bevel te rechtvaardigen,
dan is de rechter bevoegd, met instemming van de verzoeker het beschermingsbevel niet uit te vaardigen en de gedaagde te verplichten een onder ede afgelegde verklaring tot goed gedrag voor een periode van ten hoogste zes maanden te doen.

Deze verklaring tot goed gedrag zal worden opgenomen op een daartoe door de Minister voorgeschreven formulier.

2. Indien onder ede een verklaring tot goed gedrag is afgelegd op grond van lid 1 van dit artikel is de rechter bevoegd om additionele voorwaarden te stellen zoals:

a. professionele begeleiding van partijen, inclusief begeleiding voor de familie;
b. hervatting van de zaak door de rechter binnen drie maanden.

3. Een onder ede afgelegde verklaring tot goed gedrag kan door de rechter ongedaan worden gemaakt, indien:

a. de gedaagde het gedrag dat huiselijk geweld oplevert tegen de verzoeker voortzet;
b. op basis van het rapport van een door de rechter aangewezen deskundige als genoemd in lid 2 sub a van dit artikel, van een reclasseringsambtenaar, maatschappelijk werker, opsporingsambtenaar of een ander daartoe bevoegde ambtenaar, het verwachtbaar is dat huiselijk geweld tegen de verzoeker of het slachtoffer zich zal herhalen of;
c. de verzoeker zodanig bevreesd is voor de gedaagde dat deze de relatie niet langer wil voortzetten.

HOOFDSTUK III

PROCEDURE INZAKE VERZOEK TOT EEN
BESCHERMINGSBEVEL

 

Artikel 9

1. Een verzoek tot een beschermingsbevel wordt gedaan op een daartoe door de Minister voorgeschreven formulier en wordt ingediend bij de griffier der Kantongerechten.

2. De behandeling van een verzoek tot een beschermingsbevel wordt achter gesloten deuren gehouden, tenzij de rechter anders beslist.

3. Het kind of de behoeftige namens wie een verzoek voor een beschermingsbevel is gedaan, kan ter terechtzitting worden gehoord, waarbij de rechter bij het beoordelen van de inhoud van de verklaring rekening zal houden met de leeftijd en het vermogen van het kind of van de behoeftige tot het afleggen van dergelijke verklaringen.A

 

Artikel 10

1. Binnen twee maanden na indiening van het verzoek beslist de rechter over het al dan niet uitvaardigen van een beschermingsbevel.

2. De griffier van het Kantongerecht stelt de datum vast voor de behandeling van het verzoek, welke behandeling binnen zeven dagen na de indiening van het verzoekschrift dient plaats te vinden.

 

Artikel 11

1. Een afschrift van het verzoek voor een beschermingsbevel wordt aan de gedaagde bij deurwaardersexploot betekend. Hieraan dient te zijn gehecht de oproeping om in rechte te verschijnen. De oproeping moet bovendien behelzen de dag, het uur waarop en de plaats waar het verzoek behandeld zal worden.

2. Oproeping voor de behandeling van het verzoek zal worden gedaan op een daartoe door de Minister voorgeschreven formulier.

3. Van een ingediend verzoek betrekking hebbende op een kind of een behoeftige wordt een afschrift van het verzoek zo snel als mogelijk tezamen met de oproeping voor de behandeling van het verzoek betekend aan de ouder of voogd of een andere persoon bij of met wie het kind of behoeftige gewoonlijk of regelmatig verblijft.

4. Een oproeping voor de behandeling van het verzoek, wordt, ongeacht waar de gedaagde woonachtig is, uitgevaardigd en betekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en verplicht de gedaagde voor de rechter te verschijnen. De artikelen 1 tot en met 5, artikel 6 sub 6 tot en met 9, alsmede de artikelen 13 tot en met 15 van het genoemd Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Indien een afschrift van het verzoek en de oproeping voor de behandeling van het verzoek niet zijn betekend aan de gedaagde, bepaalt de rechter terstond een nieuwe datum, tijd en plaats voor­ de behandeling.

6. De nieuwe oproeping voor de behandeling van het verzoek geschiedt overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

 

Artikel 12

1. Partijen zijn gehouden in persoon voor de rechter te verschijnen; zij mogen zich daarbij desgewenst door een raadsman doen bij staan.

2. Indien de oproeping voor de behandeling van het verzoek is betekend aan de gedaagde overeenkomstig artikel 11 lid 4 en hij desondanks niet persoonlijk verschijnt op het vastgesteld tijdstip van de behandeling, dan is de rechter bevoegd de behandeling voort te zetten en te beslissen over het verzoek in afwezigheid van de gedaagde.

 

Artikel 13

Indien op de dag van de behandeling van een verzoek voor een beschermingsbevel, de gedaagde voor de rechter verschijnt, maar de verzoeker niet persoonlijk of bij gemachtigde ter terechtzitting verschijnt, dan is de rechter bevoegd:

a. na een redelijke grond voor het niet verschijnen te hebben vernomen van de verzoeker zelf of van een andere persoon, de behandeling uit te stellen onder zodanige voorwaarden als nodig zou mogen blijken;
b. indien hij geen gronden heeft vernomen, de behandeling van het verzoek uit te stellen en op de dag van de behandeling het verzoek af te wijzen indien noch de verzoeker noch de persoon namens wie het verzoek is gedaan persoonlijk verschijnt of vertegenwoordigd is door zijn raadsman;
c. te beslissen dat bewijs geleverd zal moeten worden door middel van een onder ede opgemaakte schriftelijke verklaring, indien hij overtuigd is dat zulks nodig is op grond van hetgeen door partijen is gesteld, met dien verstande dat de rechter op verzoek van de andere partij, de aanwezigheid van de persoon die de verklaring heeft afgelegd kan gelasten voor kruisverhoor.

 

Artikel 14

Indien de gedaagde ter terechtzitting is verschenen, zal de rechter alvorens een beschermingsbevel of een tussentijdsbevel uit te vaardigen, hem het volgende voorhouden:

a. het doel, de voorwaarden en de gevolgen van het bevel;
b. de consequenties van het niet voldoen aan het bevel;
c. de wijze waarop het bevel kan worden gewijzigd of ingetrokken.

 

Artikel 15

1. Indien een beschermingsbevel of een tussentijdsbevel wordt uitgevaardigd of gewijzigd:

a. draagt de griffier zorg voor het neerleggen van het bevel op een daartoe door de Minister voorgeschreven formulier en voor het deponeren daarvan op het Kantongerecht;
b. doet de rechter een afschrift van het bevel betekenen aan:

1. de gedaagde;
2. enig ander persoon op wie het bevel betrekking heeft ongeacht of deze persoon procespartij is;
3. de opsporingsambtenaar die de leiding heeft van de politiepost gelegen in het ressort waar de gedaagde of verzoeker woonplaats heeft.

2. Het bepaalde in artikel 11 lid 4 is van overeenkomstige toepassing voor de betekening van het bevel.

 

 

HOOFDSTUK IV
WIJZIGING EN INTREKKING VAN BEVELEN

 

Artikel 16

1. Indien een bevel van kracht is, kan elk van de procespartijen de rechter door middel van een daartoe door de Minister voorgeschreven formulier verzoeken om een bevel tot wijziging of intrekking van het eerste bevel. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing.

2. Op een verzoek als bedoeld in lid 1 van dit artikel kan de rechter bij bevel het eerste bevel wijzigen of intrekken.

3. Een afschrift van een verzoek als bedoeld in dit artikel wordt betekend aan elke procespartij met betrekking tot wie het eerste bevel was uitgevaardigd.

4. De rechter houdt bij het nemen van zijn besluit tot wijziging of intrekking rekening ‘ met de in artikel 5 aangegeven omstandigheden.

5. De rechter neemt geen besluit alvorens procespartijen te hebben gehoord.

6. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

 

 

 

 

HOOFDSTUK V

TENUITVOERLEGGING VAN BEVELEN

 

Artikel 17

1. Behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel is degene tegen wie een bevel is uitgevaardigd en aan wie dat bevel is betekend en die in strijd handelt met de door de rechter opgelegde verboden als opgenomen in artikel 4 lid 1 onder a en de gebodsbepaling als opgenomen in artikel 4 lid 1 onder c sub 6, schuldig aan een strafbaar feit en wordt:

a. bij een eerste overtreding van het bevel gestraft met een geldboete overeenkomstig de derde categorie van de Algemene Geldboetewet en/of een gevangenisstraf van ten hoogste vier j aar;
b. bij een tweede overtreding van het bevel gestraft met een geldboete overeenkomstig de vierde categorie van de Algemene Geldboetewet en/of een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar;
c. bij elke volgende overtreding van het bevel gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar .

2. De in lid 1 van dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

3. Indien een bevel overeenkomstig artikel 4 lid 1 onder c sub 9 een gebod bevat dat de gedaagde zich onder begeleiding of behandeling moet stellen en de rechter wordt ervan op de hoogte gebracht dat de gedaagde zulks heeft geweigerd of heeft verzuimd daaraan te voldoen en een dergelijke weigering of nalaten wordt onredelijk bevonden door de rechter, wordt de gedaagde als schuldig aan een strafbaar feit gestraft met een geldboete overeenkomstig de derde categorie van de Algemene Geldboetewet.

Het in lid 3 van dit artikel strafbaar gesteld feit is een overtreding.

 

HOOFDSTUK VI
BEVOEGDHEDEN VAN DE OPSPORINGSAMBTENAAR TEN AANZIEN VAN HET BINNENTREDEN EN DE ARRESTATIE

 

Artikel 18

De bepalingen neergelegd in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar ten aanzien van het binnentreden en de arrestatie zijn van toepassing voor zover bij deze wet daarvan niet is afgeweken.

 

Artikel 19

1. Een opsporingsambtenaar dient op elke melding of aangifte betrekking hebbende op huiselijk geweld te reageren, ongeacht of de persoon die de melding of aangifte doet, het slachtoffer is of niet.

2. Het is de plicht van elke opsporingsambtenaar die reageert op een melding of aangifte van huiselijk geweld om een door de Minister vastgesteld huiselijk geweld registratieformulier op te maken, welk formulier opgenomen wordt in het Nationaal Huiselijk Geweld Register, welk bij staatsbesluit wordt vastgesteld en dat bijgehouden wordt door het Korps Politie Suriname.

 

Artikel 20

1. De rechter kan een schriftelijk bevel uitvaardigen dat een opsporingsambtenaar machtigt om tegen de wil van de bewoner(s) het pand of het terrein genoemd in het bevel te mogen betreden, binnen vierentwintig uur na de uitvaardiging hiervan en overeenkomstig de daarin genoemde voorwaarden, elke actie te ondernemen die noodzakelijk is om herhaling van de handeling en/of van het vergrijp en/of de verstoring van de vrede te voorkomen en/of om leven en/of goed te beschermen.

2. Een dergelijk bevel vaardigt de rechter slechts uit, indien hij door informatie onder ede verkregen, ervan overtuigd is dat:

a. er redelijke gronden aanwezig zijn om te vermoeden dat een persoon in een pand of op een terrein lichamelijk leed heeft ondergaan of dreigend gevaar voor lichamelijk leed te duchten heeft, veroorzaakt door een ander, welk leed zou kunnen resulteren in huiselijk geweld;
b. dat die persoon hulp nodig heeft om met het letsel om te gaan of om het letsel te voorkomen en
c. een opsporingsambtenaar de toestemming geweigerd is geworden om het pand of het terrein te betreden teneinde hulp te verlenen aan de eerstgenoemde persoon in sub a van dit lid.

 

Artikel 21

1. Een opsporingsambtenaar kan, wanneer hij redelijke gronden heeft om te vermoeden dat een persoon handelingen verricht of poogt te verrichten, die gekwalificeerd kunnen worden als lichamelijk geweld en wanneer nalaten direct in te grijpen, kan resulteren in ernstig lichamelijk letsel of de dood, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning, waarvan toegang door de bewoner wordt geweigerd en van de plaatsen in artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering genoemd, op tijden in dat artikel aangegeven. De artikelen 113 en 116 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover bij deze wet hiervan niet is afgeweken.

2. Indien de opsporingsambtenaar gebruik maakt van zijn bevoegdheid om binnen te treden, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zal hij onmiddellijk een procesverbaal opmaken dat de volgende informatie zal bevatten:

a. de redenen voor het binnentreden van het pand of het terrein zonder een schriftelijke last;
b. het strafbaar feit dat is gepleegd of gepleegd zou worden;
c. de wijze waarop het onderzoek is verricht;
d. de maatregelen die genomen zijn om de bescherming en de veiligheid van de in gevaarzijnde persoon te waarborgen.

3. Dit procesverbaal dient de opsporingsambtenaar binnen éénmaal vierentwintig uur te doen toekomen aan de hulpofficier van justitie van het ressort waar het feit heeft plaatsgevonden.

4. Het procesverbaal als bedoeld in lid 3 van dit artikel zal door de hulpofficier van justitie terstond na ontvangst van het procesverbaal worden verstuurd naar de vervolgingsambtenaar.

5. Wanneer er een klacht is ingediend tegen een opsporingsambtenaar door een bewoner van het betreden pand of terrein, bewerende dat het betreden van het pand of terrein door de opsporingsambtenaar als in lid 1 van dit artikel bedoeld onrechtmatig was, zal het Openbaar Ministerie en het Korps Politie Suriname de klacht onderzoeken en een kopie van zijn rapport doen toekomen aan de Korpschef van het Korps Politie Suriname en de Procureur-generaal, binnen veertien dagen nadat de klacht is ingediend.

6. Wanneer het onderzoek van de Afdeling Onderzoek Personeelszaken uitwijst dat het betreden als in lid 1 van dit artikel bedoeld ongeoorloofd was, zal de Afdeling Onderzoek Personeelszaken het rapport voorleggen aan de Korpschef en de Procureur-generaal en dit rapport zal de basis vormen voor het nemen van disciplinaire maatregelen tegen de opsporingsambtenaar.

 

Artikel 22

Wanneer een opsporingsambtenaar een pand of terrein heeft betreden op grond van artikel 20 lid 1 en artikel 21 lid 1, zal hij:

a. assistentie verlenen aan een persoon die is verwond of leed is toegebracht;
b. het welzijn en de veiligheid van een kind dat zich in het pand of op het terrein bevindt verzekeren; en
c. elke verdere schending van het recht voorkomen.

 

Artikel 23

Wanneer een beschermings- of een tussentijdsbevel van kracht is en een vervolgingsambtenaar op redelijke gronden de mening is toegedaan dat iemand inbreuk heeft gemaakt of een inbreuk maakt op een gebods- of verbodsbepaling strafbaar gesteld in artikel 17, dan mag de opsporingsambtenaar die persoon staande houden en aanhouden. Titel IV, le en 2e afdeling van Boek I van het Wetboek van Strafvordering zijn voor zover van belang voor deze wet, van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 24

Indien een persoon die ingevolge de artikelen 20 en 21 is aangehouden, zal de strafrechtelijke vervolging van die persoon geschieden op grond van Titel 19, 20 en 21 van Boek II van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 290 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht, overeenkomstig het bepaalde in het wetboek van Strafvordering met betrekking tot vervolging.

 

Artikel 25

Een mondelinge verklaring van het slachtoffer met betrekking tot een feit, afgelegd in enige procedure op grond van deze wet, opgenomen in een procesverbaal, die bij draagt tot vastlegging van dat feit, wordt mits ter terechtzitting voorgelezen, als aldaar afgelegd aangemerkt in de volgende gevallen:

a. in gevallen waarbij het slachtoffer weigert om als getuige ter terechtzitting te worden gehoord of;
b. in gevallen waarbij het slachtoffer ter terechtzitting een mondelinge getuigenverklaring aflegt die niet overeenkomt of tegenstrijdig is met de eerder afgelegde verklaring opgenomen in het procesverbaal van de politie.

 

HOOFDSTUK VII

OVERGANGSBEPALINGEN

 

Artikel 26

1. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 4 van de Tweede Afdeling van Titel IV van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechter bij de schorsing of opschorting van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit als omschreven in deze wet, het volgende in aanmerking nemen:

a. de behoefte om de verzoeker te beschermen tegen huiselijk geweld;
b. het welzijn van een kind wanneer de verdachte of het slachtoffer van betreffend strafbaar feit voogdij heeft over het kind;
c. het welzijn van elk kind dat huisgenoot is; en het welzijn van de behoeftige;

d. elke onbillijkheid die de verdachte of andere leden van het gezin aangedaan kan worden wanneer er geen schorsing of opschorting van de voorlopige hechtenis is verleend.

2. Onverminderd het bepaalde in paragraaf 4 van de Tweede Afdeling van Titel IV van Boek I van het Wetboek van Strafvordering, kan de rechter naar zijn oordeel bij de verlening van schorsing of opschorting van de voorlopige hechtenis, onder andere de volgende voorwaarden stellen:

a. dat de verdachte het slachtoffer niet intimideert of molesteert of een ander aanzet daartoe;
b. dat de verdachte zich niet bevindt op de woon- of werkplaats van het slachtoffer;
c. dat de verdachte zich niet bevindt in de omgeving van de woon- of werkplaats van het slachtoffer; en
d. dat de verdachte, die blijft wonen met het slachtoffer, zich niet mag bevinden in of in de omgeving van de woning wanneer hij onder invloed van alcohol of drugs is.

3. Indien de verdachte als bedoeld in lid 2 van dit artikel niet voldoet aan een of meerdere voorwaarden, kan de aanhouding van deze verdachte worden bevolen door de vervolgingsambtenaar of door een hulpofficier van justitie.

 

Artikel 27

1. Het Hof van Justitie neemt kennis van alle aan haar krachtens deze wet in hoger beroep voorgelegde bevelen van de kantonrechter.

2. Onverminderd hetgeen in lid 1 van dit artikel is bepaald, heeft een kennisgeving van aantekening van beroep tegen een bevel of vonnis ingevolge deze wet geen schorsende werking, tenzij het Hof van Justitie anders beveelt.

 

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 28

Bij of krachtens staatsbesluit kunnen nadere regels worden vastgesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

Artikel 29

1. Deze wet wordt aangehaald als: Wet Bestrijding Huiselijk Geweld.

2. Zij wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname afgekondigd.

3. Zij treedt inwerking met ingang van de dag volgende op die van haar afkondiging.

4. Met de uitvoering van deze wet is belast de Minister van Justitie en Politie.

 

Gegeven te Paramaribo, de 20 ste juni 2009

R. R. VENETIAAN

Uitgegeven te Paramaribo, de 10e juli 2009 De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

G. KANDHAI.

– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –

 

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

WET van 20 juni 2009, houdende regels met betrekking tot de bescherming tegen huiselijk geweld. (Wet Bestrijding Huiselijk Geweld).

Suriname heeft in maart 1993 het Verdrag inzake Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (CEDAW) en op 19 februari 2002 het Verdrag inzake de Preventie, Bestraffing en Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen (Belem do Para) geratificeerd. Suriname heeft zich hierdoor gecommitteerd om maatregelen te treffen ter bescherming van vrouwen tegen huiselijk geweld. Suriname is tevens lid van de CARICOM. Het streven van de CARICOM is er onder andere op gericht om op wetgevingsgebied te komen tot geharmoniseerde wetgeving in de lidlanden. Daartoe zijn verschillende model-wetten gemaakt, waaronder ook één op het gebied van huiselijk geweld.
Met deze wet wordt beoogd slachtoffers van huiselijk geweld in een vroeg stadium en via een snelle procedure bescherming te bieden. Deze bescherming vindt plaats door het opleggen van geboden en verboden aan de gedaagde, die zijn vervat in een beschermingsbevel Met deze wet wordt beoogd aan zowel vrouwen als mannen bescherming te bieden tegen huiselijk geweld, alsmede ook aan kinderen, ouders, grootouders, gezinsleden of behoeftigen.

In situaties van huiselijk geweld kan er op grond van deze wet een beschermingsbevel worden aangevraagd. Om aan de eis van de snelle bescherming tegemoet te komen, is bepaald dat de rechter binnen twee maanden na indiening van het verzoek een besluit moet hebben genomen over het al dan niet uitvaardigen van het beschermingsbevel. Deze wet biedt de rechter ook de mogelijkheid om een tussentijdsbevel uit te vaardigen, omdat in veel situaties deze twee maanden nog te lang zijn.
Wanneer er een verzoek is gedaan voor een beschermingsbevel, kan de rechter te allen tijde een tussentijdsbevel uitvaardigen, zelfs voordat de hoorzitting is aangevangen. In het beschermingsbevel of het tussentijdsbevel kunnen verschillende verbods- en gebodsbepalingen worden opgenomen. Bepaalde gebodsbepalingen hebben een voorlopig karakter.

De beschermingbevelen hebben een civielrechtelijke grondslag. Voor wat betreft de competentie van de rechter, zal dat overeenkomstig het Reglement op de Inrichting en Samenstelling van de Surinaamse Rechterlijke Macht (G.B. 1935 no. 79, zoals laatstelijk gewijzigd bij
S.B. 2009 no. 33) plaatsvinden. De aanvraag, behandeling en uitvaardiging geschiedt bij en door de civiele rechter. Het maken van inbreuk op bepaalde, specifiek in de wet aangegeven geboden of verboden betekent echter, dat men zich schuldig maakt aan een strafbaar feit, waarop een gevangenisstraf of een geldboete staat of een combinatie van beide. Het strafbaar feit is dus niet de handeling waarvoor er een beschermingsbevel is gegeven, maar het strafbaar feit is het maken van inbreuk op het bevel. Het aanvragen van een beschermingsbevel sluit de strafrechtelijke vervolging niet uit. Uiteraard is het Openbaar Ministerie bevoegd tot vervolging over te gaan, indien er sprake is van een strafbaar feit. Een slachtoffer kan dus zowel de strafrechtelijke weg bewandelen alsook tegelijkertijd een beschermingsbevel aanvragen. Anderzijds is het ook mogelijk dat het slachtoffer slechts een beschermingsbevel wil en afziet van strafrechtelijke vervolging.

ARTTKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Bij de definities is aangegeven wat onder seksueel geweld moet worden verstaan. Het gaat hierbij om elke seksuele handeling tegen de wil van het slachtoffer. Enkele van deze handelingen zijn in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld.

In het Wetboek van Strafrecht zijn tevens seksuele handelingen strafbaar gesteld die hebben plaatsgevonden met instemming van het slachtoffer, zoals ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van 14 jaar. Ook voor deze handelingen kan er op grond van deze wet een beschermingsbevel worden aangevraagd.
Met de verwijzing naar de artikelen 290 tot en met 306 van het Wetboek van Strafrecht wordt trouwens geenszins beoogd een limitatieve opsomming te geven. Ook voor handelingen die (nog) niet strafbaar gesteld zijn in het Wetboek van Strafrecht kan er een beschermingsbevel worden aangevraagd. Een voorbeeld hiervan is verkrachting die binnen het huwelijk plaatsvindt.

Artikel 2

In de leden 2 tot en met 4 zijn de categorieën van personen aangegeven die een beschermingsbevel kunnen aanvragen. Het beschermingsbevel kan door het slachtoffer zelf of door een ander namens het slachtoffer worden aangevraagd. Ook aan opsporingsambtenaren, reclasseringsambtenaren, artsen, psychologen en maatschappelijk werkers is deze bevoegdheid toegekend, aangezien deze categorieën van personen uit hoofde van hun beroep vaak diegenen zijn die met huiselijk geweld te maken krijgen. Zij kunnen namens het slachtoffer een verzoek doen. Er is bewust gekozen voor een ruime categorie van personen. In situaties van huiselijk geweld tegen kinderen is het vaak zo dat het huiselijk geweld juist gepleegd wordt door de wettelijke vertegenwoordigers. Om tegemoet te komen aan de eis van de snelle bescherming is bijvoorbeeld geregeld dat ook een tante of een meerderjarige zus die constateert dat, respectievelijk, haar neefje of haar broertje door zijn vader of moeder wordt mishandeld, een beschermingsbevel kan aanvragen.
Met de persoon in lid 2 onder f wordt bedoeld, de persoon die samen met de gedaagde de verantwoordelijkheid heeft over een kind als bedoeld in artikel 1. Dit kan, maar hoeft niet het kind te zijn van verzoeker en gedaagde samen.

Bij staatsbesluit kunnen nadere regels worden vastgesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot de criteria voor de erkenning als maatschappelijk werker in de zin van deze wet, alsmede ten aanzien van de publicatie van een lijst met erkende maatschappelijk werkers of bevoegde instanties.

Artikel 3

De rechter kan ook een beschermingsbevel uitvaardigen in situaties, waarin er een redelijk vermoeden bestaat dat de gedaagde zich schuldig aan huiselijk geweld zal maken, zodat in een vroeg stadium van het dreigend gevaar kan worden ingegrepen, teneinde het huiselijk geweld en de ingrijpende gevolgen daarvan te voorkomen.

Artikel 4

In dit artikel zijn opgenomen de geboden en verboden, die de rechter aan de gedaagde kan opleggen. De geboden kunnen ook financiële verplichtingen voor de gedaagde inhouden. Hiermee wordt beoogd het slachtoffer te beschermen tegen financiële achteruitgang, die zou kunnen ontstaan. Immers, de ervaring heeft uitgewezen dat slachtoffers van huiselijk geweld vaak in de relatie blijven, omdat ze financieel afhankelijk zijn. De financiële afhankelijkheid of achteruitgang mag nimmer de reden zijn waarom een slachtoffer afziet van het aanvragen van bescherming.
De rechter kan de gedaagde of de verzoeker of beiden verplichten tot therapie. Het doel van de therapie dient gericht te zijn op het beëindigen van het huiselijk geweld. Indien beiden hiertoe verplicht worden, zal het slachtoffer niet verplicht kunnen worden om de therapie gezamenlijk met de gedaagde te ondergaan. Het slachtoffer kan bovendien alleen tot therapie worden verplicht, indien de rechter ervan overtuigd is dat dit noodzakelijk voor haar verwerkingsproces is.
De verplichting tot ontruiming c.q.verlating van de woonplaats is voor bepaalde tijd en houdt geenszins in dat de gedaagde de eigendom van het aan hem toebehorend pand verliest.
Beoogd wordt de verzoeker gedurende deze periode te beschermen tegen huiselijk geweld en deze in de eigen vertrouwde omgeving te doen verblijven, aangezien van verzoeker in redelijkheid niet kan worden gevergd dat deze de woning ontruimt c.q. verlaat.
Behalve de in lid 1 opgesomde geboden en verboden, kan de rechter andere geboden of verboden opleggen. Hierbij is de instemming van gedaagde of verzoeker of beiden vereist.
Het beschermingsbevel kan worden uitgevaardigd voor maximaal drie jaar. Voor deze periode is gekozen om te voorkomen dat bij een te korte beschermingsperiode herhaaldelijk een verzoek voor een beschermingsbevel zou moeten worden aangevraagd. Anderzijds is in artikel 16 de mogelijkheid geopend voor wijziging of intrekking.

Artikel 5

Bij het nemen van een beslissing omtrent een uit te vaardigen beschermingsbevel, zal de rechter eerst onderzoek moeten verrichten naar de omstandigheden van elk geval. In zijn besluitvorming kan hij onder andere ook rekening houden met de ontwikkelingen op het gebied van het “ Battered Person Syndrome” .Dit syndroom is een patroon van tekenen en symptomen, zoals angst en een gevoel van hulpeloosheid, dat over het algemeen optreedt bij personen die fysiek en geestelijk misbruikt zijn geworden gedurende lange(re) periode door een echtgenoot / echtgenote of partner. Het langdurig ondergaan van dit geweld resulteert in het zelf aanwenden van geweld; vaker met noodlottige gevolgen.

Artikel 6

Wanneer verzoeker een beschermingsbevel heeft aangevraagd, kan de rechter in afwachting op de hoorzitting en de beslissing, een tussentijdsbevel uitvaardigen voor de periode van ten hoogste een en twintig dagen, met de mogelijkheid van verlenging. Het tussentijdsbevel kan voor nog eens een en twintig dagen worden verlengd conform artikel 6 lid 7 onder a. Inbreuk op het tussentijdsbevel heeft dezelfde consequenties als inbreuk op een beschermingsbevel.

Artikel 7

In elke fase van het proces kan de gedaagde een onder ede gedane belofte afleggen, welke bij acceptatie door de rechter, wordt vervat in een beschermings- of tussentijdsbevel. Hiermee is het proces teneinde.
Met het afleggen van de belofte wordt beoogd de zaak op een eenvoudige manier af te wikkelen, zonder dat aan de bescherming van het slachtoffer afbreuk wordt. Niet nakoming van de belofte leidt tot overtreding van het bevel. Een gedaagde kan slechts één keer een belofte afleggen. Indien de gedaagde zich wederom schuldig maakt aan een handeling, welke gekwalificeerd kan worden als huiselijk geweld, ongeacht of het tegenover dezelfde persoon of een andere persoon geschiedt, zal het afleggen van een belofte niet meer mogelijk zijn.

Artikel 8

In minder ernstige gevallen van huiselijk geweld kan de rechter, na verkregen instemming van de verzoeker, de gedaagde verplichten om een plechtige belofte af te leggen. Deze belofte kan gedaan worden voor een periode van maximaal zes maanden. Gedurende deze periode heeft de gedaagde de mogelijkheid zijn gedrag te corrigeren, zonder dat er een beschermingsbevel hoeft te worden uitgevaardigd of een strafoplegging noodzakelijk is. De rechter is bevoegd additionele voorwaarden op te nemen, zoals een regelmatige tussentijdse rapportage of hervatting van de zaak binnen drie maanden. Bovendien kan de belofte door de rechter ongedaan worden gemaakt in situaties genoemd in lid 3 van dit artikel. De opsomming in lid 1 betreft een cumulatieve.

Artikelen 9 tot en met 15

In deze artikelen is de procedure met betrekking tot het verzoek om een beschermingsbevel neergelegd. De betekening van de kennisgeving van de behandeling van het verzoek en de procedures zijn onder andere geregeld evenals dat de rechter de mogelijkheid heeft om de gedaagde te wijzen op het doel, de voorwaarden en de gevolgen van het bevel. Krachtens artikel 15 lid 1 zal de griffier in opdracht van de rechter zorgdragen voor de betekening van een uitgevaardigd bevel.

Met het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub b onder 2 wordt onder andere bedoeld een voogd of een andere persoon bij wie een kind of een behoeftige gewoonlijk of regelmatig verblijft, een aangewezen erkend maatschappelijk werker, het Bureau voor Familierechtelijke Zaken, enz.

Artikel 16

In dit artikel is voorzien in de mogelijkheid van wijziging en intrekking van zowel beschermings- als tussentijdse bevelen alsmede de procedure die hierbij gevolgd moet worden.

Artikel 17

Inbreuk op de in dit artikel uitdrukkelijk aangegeven geboden of verboden levert een strafbaar feit op. In dit artikel is voorzien in de sancties die hierop volgen. Deze sancties kunnen afzonderlijk of in combinatie worden opgelegd. Bij herhaling worden de boetes en gevangenisstraffen verhoogd. Tevens heeft de rechter de bevoegdheid een boete op te leggen in geval de gedaagde weigert of verzuimt zich onder de door de rechter opgedragen begeleiding of behandeling te stellen.

Artikelen 18 tot en met 23

De artikelen 18 tot en met 23 voorzien in de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar ten aanzien van het binnentreden en de arrestaties in geval van huiselijk geweld. In het bijzonder wordt gewezen op artikel
21 lid 1, waarin de opsporingsambtenaar de bevoegdheid heeft om zonder schriftelijk bevel het pand of het terrein te betreden, alleen in die gevallen waar er sprake is van een situatie die gekwalificeerd kan worden als huiselijk geweld en die een bedreiging vormt voor de veiligheid van een persoon in die situatie.
Dit artikel poogt tevens om een zekere mate van waarborging te geven tegen elke vorm van misbruik van deze bevoegdheid, door de opsporingsambtenaar te verplichten om een procesverbaal op te maken en te overleggen aan de hulpofficier van justitie. Verdere uitwerking vindt plaats in artikel 23 waarbij de beoordeling van inbreuken op het beschermingsbevel of tussentijdsbevel aan de vervolgingsambtenaar is overgelaten.

Artikel 25

Middels dit artikel wordt het vaak voorkomend probleem van het niet willen getuigen door de verzoeker of het afleggen van tegenstrijdige verklaringen opgevangen.

Paramaribo, 20 juni 2009,

R. R.VENETIAAN